







Kinderangst.
Ik zat heerlijk op een bankje in het park een beetje te soezen toen er een vrouw, ik schat zo in de vijftig, naast mij kwam zitten. Ze zei niets, maar haar blik ging naar de jongens aan de overkant van het water, die verwoed bezig waren om een tentje overeind te zetten.
Steeds viel er weer een andere stok om. Ook ik had al een tijdje geamuseerd zitten kijken over de vastberadenheid die de jongens aan de dag legde om het gevaarte overeind te krijgen.
Ze lachte, ik keek naar haar en ze begon spontaan te vertellen.
Hoe jong zou ik geweest zijn, een kind was ik nog.
Misschien zo’n jaar of tien. Ieder jaar ging ik met mijn vader, moeder en broer en zusje kamperen.
Zo ook die zomer, de reis zou naar Zwitserland gaan. Zoals ieder jaar was de reis weer met veel zingen op de achterbank, tot zeuren wie er in het midden moest zitten, begonnen..
Soms was mijn moeder het zó zat dat ze zelf achterin ging zitten en een kind op de voorbank mocht.
Toen mocht dat nog onder de twaalf. In ieder geval kwamen wij altijd op de plaats van bestemming aan, waar vervolgens de strijd met de stokken van de tent begon.
Om niet teveel in de weg te lopen gingen mijn zusje en ik dan alvast water halen en wat boodschappen doen zodat mijn broer, mijn vader en moeder, in alle rust, ha, ha, u herkent het misschien wel, de tent op gingen zetten.
Daarna, meestal na enkele uren, stond de tent en begon het ritueel van de luchtbedden opblazen.
Maar na verloop van tijd stond er dan werkelijk een onderkomen ….De tent…..
Ze vertelde verder:
Het was een mooie camping midden in de bergen, samen met mijn zusje ging ik tegen de avond de bergen een beetje verkennen.
Er liep een spoorrails, waar wij langsliepen, maar de richel was smal, héél erg smal.
Ik wilde terug maar mijn zusje, die wat ouder was, zei: ”néé, kom maar wij gaan gewoon verder”.
Ik wilde mij niet laten kennen en liep dus dapper mee.
Nou, dapper, mijn hart zat in mijn keel.
Als ik er aan denk voel ik de angst nog.
Ik keek dan naar beneden en zag alles heel klein en alles draaide om mij heen. Maar ik kon niet meer terug, want je kon je bijna niet omdraaien, zo smal was die richel.
Het leek een eeuwigheid te duren voor wij aan een stuk kwamen dat wat breder was.
Nu werd het al wat donker en moesten wij terug, maar ik wilde niet weer langs die richel lopen en verzette geen stap meer. Mijn zusje werd een beetje boos omdat ik niet meer terug wilde.
Ineens zagen wij een fel licht op ons af komen. Het was een man die, door de tunnel waar het treintje doorging, was aan komen lopen.
Hij keek ons verwonderd aan. Begon te praten maar wij snapten niets van die taal die hij sprak en wezen alleen maar naar beneden naar de camping.
Hij knikte dat hij het begreep en hij loodste ons door de tunnel naar beneden waar wij opgelucht adem haalden.
Wij hebben het nooit aan iemand verteld, maar bij mij zat de angst er goed in, wat was ik bang geweest..
Ze keek mij aan en ik zei: ” ik kan mij goed voorstellen dat je in angst hebt gezeten”. Ik zou het ook eng gevonden hebben en waarschijnlijk, als je vader en moeder het hadden geweten, mochten jullie niet meer bij de tent vandaan.
Samen keken wij naar de overkant, waar de jongens eindelijk de tent overeind hadden gezet.
Ik zei:” het is fijn als je leuke jeugd herinneringen hebt” en ze beaamde dat.
Na een tijdje stond ik op, zei haar gedag en liep naar huis.
© 2004. Mar Klavier 2004